Nieuws

Kalibemesting mais: meestal is de mestgift voldoende

Gepubliceerd op
24 maart 2023

Kaliumbemesting van mais is belangrijk voor een goede opbrengst. Meestal is 30-35 m3 mest per hectare, waarmee 150-200 kg K2O wordt toegediend, voldoende voor de kalivoorziening. Een aanvulling met kunstmestkali is dan zelden nodig. Dit blijkt uit eerder onderzoek en de meest recente kali-bemestingsadviezen uit 2019, van de commissie bemesting Grasland en Voedergewassen.

Het advies

Het kaliumbemestingsadvies is gebaseerd op een groot aantal proeven tussen 2015 en 2017. Daaruit bleek dat een kali-gift die onder de gewasonttrekking ligt, voor een optimale opbrengst zorgt. Per ton droge stofopbrengst is 10 kg K2O nodig. Dat betekent dat voor opbrengsten van 16 of 20 ton droge stof per hectare 160 of 200 kg kali nodig is. Om de bodemvoorraad niet uit te putten, stuurt het advies wel op de gewasonttrekking. Bij bodemkengetallen (K-CaCl2) boven de 60, volstaat een lagere kaligift dan de onttrekking. Bedraagt deze bijvoorbeeld 75 of 90, dan is bij 20 ton opbrengst nog maar 155 en 110 kg K2O per ha nodig. Raadpleeg het bemestingsadvies voor andere bodemtoestanden en opbrengstniveaus. Het advies geldt voor alle grondsoorten (zie tabel 0-5) in de adviesbasistabel.

Afbeelding2.png

De praktijk

De praktijk bemest vaak veel ruimer dan het advies. Echter, een hoge mestgift leidt tot meer kali-opname (luxe consumptie) en dus een hogere gewasonttrekking. Het idee bestaat dat deze altijd gecompenseerd moet worden. Maar uit onderzoek blijkt duidelijk dat bij een lagere mestgift, het gehalte in de mais (en dus de onttrekking) daalt, zonder enig effect op de opbrengst.

Rijenbemesting niet nodig

Het kan gebeuren dat een perceel heel weinig of geen dierlijke mest krijgt. In dat geval kan gekozen worden voor aanvullende bemesting met kunstmest. Rijenbemesting is daarbij niet nodig; de proeven laten zien dat breedwerpig gestrooide kali net zo effectief is.

Praktische tips

  • Neem een mestmonster voordat u maisland gaat bemesten. De variatie in mestsamenstelling tussen bedrijven is groot. Ook is de mest voor mais vaak anders van samenstelling dan de mest die naar het grasland gaat (onder uit de put, meer spoelwater);
  • Als het vanggewas nog niet is ingewerkt, doe dat dan zo snel mogelijk. De vertering komt dan eerder op gang, waardoor er meer bodemvocht beschikbaar blijft voor de maisgroei;
  • Zorg voor voldoende draagkracht van de percelen voordat u mest toedient, zeker na de zeer natte maand maart. Werk met een aangepaste lage bandenspanning, om structuurschade (en daarmee opbrengstderving) te voorkomen;
  • Denk ook aan zwavelbemesting bij mais