Nieuws

Integraliteit van koolstofvastlegging

Gepubliceerd op
10 oktober 2022

In de klimaatdoelen voor de landbouw is een doel gesteld om 0,5 Megaton CO2 per jaar vast te leggen in de bodem van landbouwgronden om de opwarming van de aarde te remmen. Om koolstof vast te leggen kunnen boeren maatregelen treffen. Bijvoorbeeld door het verhogen van de organische inputs door het toepassen van organische mest of compost. Of het beschermen van de aanwezige koolstof tegen afbraak door het vernatten van veen of het toepassen van Niet Kerende grondbewerking. Maar hoe verhouden deze koolstofmaatregelen zich tot andere duurzaamheidsdoelen.

Binnen het project Koeien & Kansen hebben we vier koolstofmaatregelen, ofwel C-maatregelen onder de loep genomen:

  • Toepassen Niet Kerende Grondbewerking (NKG),
  • Toepassen van slootmaaisel of compost
  • Groenbemesters zaaien
  • Behoud van blijvend grasland

Deze vier maatregelen hebben we vervolgens beoordeeld op drie thema’s ofwel kenmerken:

  1. De effectiviteit om koolstof vast te leggen,
  2. Het risico op af- en uitspoeling te voorkomen,
  3. Het effect op het financiële resultaat van het bedrijf.

Daarbij maken we ook gebruik van de praktijkervaringen van K&K deelnemers Joris Buijs uit Etten-Leur en Wim van de Heijning uit Hulst. Ook hebben we gebruik gemaakt van de resultaten uit een expertsessie met Wageningse onderzoekers binnen het project Koeien & Kansen en een enquête die in 2021 onder de Koeien en Kansen deelnemers is verspreid. Zowel de expertsessie als de enquête ging over de relatie tussen 10 C-maatregelen en 10 duurzaamheid thema’s. De 4 C-maatregelen en de drie boven benoemde thema’s waren daar ook onderdeel van.

Niet kerende grondbewerking (NKG) in akkerbouwteelten

Bij NKG wordt ploegen van de grond vermeden en wordt grondbewerking achterwege gelaten of met technieken die de bodem minder heftig beroeren dan ploegen. Het is idee is dat dit koolstof vastlegt of behoud doordat organische stof minder in contact komt met de lucht. Uit de rapporten van Van der Kolk et all (2021) en Lesschen et al (2012) blijkt dat positieve effecten van NKG vooral afhangen van het type bodem waarop het wordt toegepast. Als NKG bijvoorbeeld wordt toegepast op slempgevoelige gronden, dan bestaat de kans dat deze nog slempgevoeliger worden. Uit lange termijn experimenten binnen het project Slimlandgebruik blijkt nog niet of het toepassen van NKG meer koolstof vastlegt [1], anderzijds toont hetzelfde onderzoek geen daling van het bodemkoolstof gehalte aan.

De meeste deelnemers en onderzoekers gaven aan dat er een neutrale en/of gunstige relatie is tussen het toepassen van NKG en het af- of uitspoelen van nutriënten. Daarnaast gaven de K&K deelnemers aan dat deze maatregel een neutraal of positief effect heeft op het financieel resultaat. Dit houdt mogelijk verband met het feit dat een NKG behandeling minder diesel vraagt dan traditioneel ploegen.

[1]Slimlandgebruik

Ervaringen uit de praktijk

Joris Buijs past op sommige percelen al 10 – 15 jaar NKG-technieken toe. Hij doet dat niet voor iedere teelt. Als de onkruiddruk van de voorvrucht laag is, zoals bijvoorbeeld bij voederbieten of graan-achtige gewassen, dan wordt er met NKG gewerkt. Als de onkruiddruk in de voorvrucht te hoog is, zoals vaak het geval is bij de teelt van de zomerveldbonen dan ploegt hij alsnog het perceel. Als het toepassen van herbiciden lastiger wordt als gevolg van aangescherpte regelgeving dan is de kans groot dat hij weer meer zal ploegen om het onkruid de baas te blijven.

Het toepassen van slootmaaisel en compost

Zowel onderzoekers als deelnemers verwachten dat het toepassen van slootmaaisel en compost bijdraagt aan het vastleggen van koolstof in de bodem als dit de organische stof balans positief, of positiever, maakt. Ook denken de onderzoekers en deelnemers dat de uitspoeling en afspoeling van nutriënten lager wordt door toepassen van slootmaaisel en compost. Dat komt enerzijds door het verschralen van de slootkanten door het afvoeren van slootmaaisel. Als het maaisel uit de sloten blijft liggen dan mineraliseert deze in de slootkant, waardoor nutriënten in het oppervlaktewater terecht kunnen komen. Anderzijds draagt toepassen van slootmaaisel bij aan een hoger organische stofgehalte in de bodem wat weer positief is voor de bodemstructuur. Een bodem met betere structuur houdt meer neerslag vast en zorgt voor minder af en uitspoeling en voor meer gewasgroei.

Het toepassen van slootmaaisel of natuurstrooisel brengt wel het risico van een toenemende onkruiddruk met zich mee. Het kan dus zijn dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen toeneemt als de ondernemer niet kiest voor handmatige of mechanische onkruidbestrijding.

Ervaringen uit de praktijk

Koeien & Kansen-deelnemer Wim van de Heijning in Hulst (Zeeuws Vlaanderen) verwerkt al ruim 20 jaar slootmaaisel op zijn bedrijf. Het slootmaaisel komt voornamelijk van sloten direct rondom het bedrijf, in totaal gaat dat om ongeveer 15 km aan sloten. Van de Heijning heeft niet het idee dat het gebruik van slootmaaisel heeft geleid tot een toenemende onkruiddruk. De belangrijkste reden voor dit bedrijf om slootmaaisel toe te passen is om het organische stofgehalte in de maïsteelt op peil te houden.

Joris Buijs gebruikt ook slootmaaisel en natuurcompost uit een natuurgebied uit de buurt. Deze producten past hij dan wel juist toe op percelen waar hij NKG technieken heeft toegepast. Het slootmaaisel is namelijk rijk aan onkruidkiemen, en bij een NKG techniek houd je die aan de oppervlakte. Deze onkruidkiemen in de bovenlaag zijn later makkelijker te bestrijden met een veldspuit of schoffelmachine. "Als je slootmaaisel zou onderploegen dan leg je een voorraadje onkruid zaad aan in de bodem,’’ merkt Joris op.

Groenbemesters zaaien

Onderzoekers en de Koeien & Kansen-deelnemers gaven allebei aan dat het zaaien van een groenbemester bijdraagt aan vastlegging van koolstof en gaat de af- en uitspoeling van nutriënten tegen.. Een groenbemester werkt namelijk als een vanggewas en vermindert of voorkomt uit- en afspoeling van nutriënten. Het verschil tussen een vanggewas en een groenbemester is dat een vanggewas in het voorjaar nog geoogst kan worden voor veevoer. Een groenbemester moet echter weer ten goede komen aan de bodem.

Een klein deel van de boeren geeft wel aan dat er extra kosten met deze maatregel gemoeid zijn. Dit kan bijvoorbeeld komen door de extra kosten voor grondbewerking en zaaizaad. Daarnaast kan het ook zorgen voor een lagere opbrengst als een vanggewas ondergewerkt wordt in plaats van geoogst. Een groenbemester kan ook een positief effect hebben op de bedrijfseconomie als het bijdraagt aan kwaliteitsverbetering van de bodem. Dat hangt wel af van de uitgangssituatie.

Ervaringen uit de praktijk

Om het onkruid de baas te blijven kiest Joris vaak voor grasachtige groenbemesters zoals Italiaans raaigras in combinatie met een Niet Kerende Grondbewerking (NKG). “Met zo’n groenbemester kun je later nog alle kanten op,” aldus Joris. Op een natuurakker op grond van Staatsbosbeheer zaait hij vaak gele mosterd. Dit gewas komt in bloei en is dan een mooie voedselbron voor insecten. Deze akker ploegt hij wel om vanwege de onkruiddruk.

Het aandeel blijvend grasland

Grasland geeft een lager risico op afspoeling en ook uitspoeling van nutriënten. Wanneer (blijvend) grasland gescheurd wordt voor een akkerbouwgewas komt er een grote hoeveelheid nutriënten vrij door mineralisatie van de bestaande zode. Bij de bemesting van het volgende gewas moeten veehouders hier zeker rekening mee houden en er voor zorgen dat deze vrijgekomen nutriënten goed benut worden.

Meer blijvend grasland is een effectieve manier om het organische stofgehalte van de bodem te verhogen. Vaak is de organische bemesting op grasland hoger en ook produceert grasland veel gewasresten (afgestorven gras en wortels) die terugkomen in de bodem. Ten slotte is de afbraak van organische stof in blijvend grasland meestal lager dan bij vruchtwisseling van gras en mais. De organische stofbalans van blijvend grasland is dus hoger.

Veel deelnemers geven aan dat een hoger dan aanwezig aandeel blijvend grasland op het bedrijf wel ten koste gaat van de bedrijfseconomie. Dat is toe te schrijven aan het feit dat ouder grasland minder goed presteert dan jonger grasland. Dit geldt zeker in de droge jaren die we de laatste tijd steeds vaker zien. Het is goed denkbaar dat er een bedrijfseconomisch optimum bestaat voor het aandeel blijvend grasland. Wat dit optimum is zal van bedrijf tot bedrijf verschillen. Daarom is het aannemelijk dat een hoger dan optimaal aandeel blijvend grasland tot een verslechtering van de financiële positie zal leiden.

Ervaringen uit de praktijk

Wim van de Heijning is ten aanzien van blijvend grasland heel pragmatisch. Zijn ervaring is dat jong grasland beter produceert omdat het beter bestand is tegen droogte. Het omzetten van grasland kost geld. Wim staart zich dus niet blind op een % blijvend grasland, maar kijkt liever naar het grasbestand. Als deze achterblijft dan besluit hij het grasland te scheuren voor de productie van snijmais. De bemesting voor snijmaïs kan dan fors omlaag omdat het bemest wordt uit de mineralisatie van de zode. Bemestingstechnisch en economisch komt de gewasrotatie tussen grasland en snijmaïs op dit bedrijf dus heel mooi uit.

Joris Buijs ervaart blijvend grasland op zijn bedrijf ook als een belemmering. Vroeger had Joris al zijn land in wisselbouw en vond er regelmatig graslandvernieuwing plaats. Met de eis vanuit ‘On the way to PlanetProof’ om minimaal 40% procent blijvend grasland te houden, moet Buijs zijn vruchtwisseling aanpassen. Hij moet soms gras op gras vernieuwen zodat de zodekwaliteit op peil blijft zonder dat dit ten koste gaat van het aandeel blijvend grasland. “Dit kost graslandproductie zonder dat daar een ander gewas van profiteert,’’ merkt Joris tot slot op.